[:nl] »België is een laboratorium voor het Europa van morgen »

[:nl]Het is de grootste electorale verrassing bij de verkiezingen van de laatste tien jaar. Misschien ook wel de meest anachronistische. Wat tot voor kort nog een marxistisch-leninistisch splintergroepje was, is in het België van de 21e eeuw een politieke speler geworden waar je niet meer omheen kunt: twaalf vertegenwoordigers in de Kamer, en de grootste oppositiepartij aan Franstalige kant. De partij, onder leiding van de Antwerpenaar Peter Mertens, is er niet alleen in geslaagd haar fanatieke verleden te overstijgen, maar ze blijft ook functioneren zonder rekening te houden met de federale evolutie van het land. De PVDA gaat dwars in tegen het discours van Bart De Wever over de twee democratieën en behoudt haar unitaire structuur, met dezelfde consignes in de drie gewesten, die door een centrale en tweetalige directie worden uitgewerkt.

Dit ongewone succes dankt de partij voor een groot stuk aan de populariteit van de immer gekscherende Raoul Hedebouw, 43 jaar, die zelf een product is van de Belgische vermenging. Kindertijd doorgebracht in Luik. Een Limburgse moeder uit Hasselt. Een vader die afkomstig was uit West-Vlaanderen. “We gingen één keer in de maand naar mijn mémé in Ruddervoorde, in de buurt van Brugge. Dat is het Vlaamse platteland, waar er meer varkens dan mensen zijn… Mijn mémé is opgegroeid in een boerenfamilie en is dan dienstmeisje geworden bij een familie die er warmpjes inzat. En om de twee weken gingen we naar Hasselt, naar mijn grootouders van moederskant. Mijn bompa was arbeider in een radiofabriek, maar al snel is hij afgevaardigde geworden van de Kristelijke arbeidersjongeren, de kajotters. Daardoor heb ik het linkse Vlaanderen leren kennen.”

« Een gebrek aan ideeën, een pragmatisme tot elke prijs, dat is typisch voor een bepaalde strekking binnen links in België. Karl Marx heeft altijd gezegd dat Wallonië het terrein van Proudhon is, met een anarchistische, politiek braakliggende kant. Het begrip ‘partij-organisatie’ is het sterke punt dat de Vlaamse arbeidersbeweging ons heeft bijgebracht – daar moeten we blijven op hameren. »

Raoul Hedebouw deelt met Bart De Wever een uitgesproken liefde voor de geschiedenis, die hij graag inkleurt met zijn eigen filters. Waarschijnlijk zingt hij in zijn hoofd de woorden van Rage Against the Machine, zijn lievelingsgroep: ”Who controls the past now controls the future. Who controls the present now controls the past.” In het België van 2020 is het historische verhaal meer dan ooit een politieke uitdaging.

Waarom houdt de PVDA vast aan een unitaire structuur, in een land waar politiek gezien alles in tweeën of drieën is gesplitst?

De voornaamste reden is de marxistische optie die ingaat tegen het verdeel en heers-principe. In onze totaalanalyse stellen we vast dat de Europese nationalistische tendensen een reactionaire functie hebben: ze verdelen het volk om een elite, die mondiaal is, beter te kunnen laten heersen. Daarom staat de PVDA al van bij het begin achter het principe van een nationale eenheid, die het cement van de solidariteit is. Toen de beweging van mei 68 in Vlaanderen van start ging, werd in de schoot daarvan een erg strategische strijd gevoerd. Een deel van de studenten, waaronder de latere oprichters van de PVDA, weigerden zich te scharen achter de tegenstelling die de Vlaamse elite voorstond, een tegenstelling tussen Vlamingen en Walen. Zij wilden inzetten op de tegenstelling tussen kapitaal en arbeid. Er waren militanten die de leuze Walen buiten veranderden in bourgeois buiten, wat de ideologische basis was voor de start van de PVDA. Het is eigen aan de PVDA dat we van bij het begin geweigerd hebben mee te gaan in een nationalistische logica. En dat verklaart waarom we de enige nationale partij zijn gebleven, terwijl alle andere in de jaren 70 zijn gesplitst, of bij hun oprichting geen gemeenschappelijke structuur hebben opgezet, zoals de groene partijen.

Zou u zeggen dat u liever Belg bent dan Vlaming of Waal?

Een staat is geen onwankelbare structuur die het resultaat is van de geologie of de natuurlijke geografie. Reeën, hinden en everzwijnen trekken zich daar niks van aan. Ze lopen de grens over zonder zich daar vragen bij te stellen. Natiestaten zijn dus door de mens gemaakt. Hun structuur zelf is verbonden met het zegevierende kapitalisme: ze komen voort uit de strijd tegen de feodale heren, van wie de macht versnipperd was, omdat ze was gebonden aan grondeigendom. De stadsburgers waren gebonden aan de grote industrie. Om hun macht veilig te stellen, hadden ze behoefte aan een eengemaakte natiestaat, met een eengemaakt metriek stelsel, zonder douanerechten tussen de verschillende graafschappen, en met een centraal spoorwegnet, om hun goederen te laten circuleren. Het is geen toeval dat de meeste natiestaten in de 19e eeuw zijn opgericht. Dat loopt samen met de opkomst van de grote industrie. Als ik dan hoor dat België een artificiële staat is, waar slaat dat op? Duitsland is pas in 1861 opgericht, Italië in 1873, vijftig jaar na ons. In die tijd strijken massa’s ontwortelde boeren neer in de bedrijven en gaan ze daar aan de slag als arbeiders. Daar komen ze tot een klassenbewustzijn, dat ook een nationaal bewustzijn is. In Engeland, Frankrijk, Duitsland, maar ook in België, dat met de taalkwestie nog een extra probleem heeft, speelt zich in die nationale context een heroveringsstrijd af: de arbeiders dwingen sociale beschermingsmechanismen af bij de bourgeois, en collectieve arbeidsovereenkomsten. Veel van onze sociale verworvenheden, die we al meer dan een eeuw hebben opgebouwd, zijn op nationale schaal tot stand gekomen. Je kunt niet ontkennen dat het subregionalisme, vooral in Vlaanderen, dient om die sociale verworvenheden te breken.

« Ik heb genoten van het boek van Louis Paul Boon over de Aalsterse priester Daens. Het toont duidelijk aan dat in het verleden de kans is gemist om boven alle overtuigingen een antikapitalistische politieke beweging op te richten. Met name in Vlaanderen hebben de Vooruit, Anseele en het daensisme geen aansluiting gevonden bij elkaar. »

Maar in Vlaanderen, Wallonië en Brussel groeien de mentaliteiten steeds verder uit elkaar. Is het dan geen illusie en tijdverlies om daar een gemeenschappelijke strategie voor te zoeken?

Voor de arbeidersbeweging is het altijd moeilijk geweest om een partij te organiseren die aanwezig is in regio’s die sterk verschillen. Je hoeft de geschiedenis van de arbeidersleiders uit Charleroi en Luik niet te idealiseren. Eind van de 19e eeuw moesten zij een strategie verzinnen om de Naamse arbeiders te overtuigen, terwijl het bewustzijnsniveau daar heel anders was. Lees het boek Germinal van Emile Zola: wie breekt de staking van de Franse mijnwerkers? De Belgische mijnwerkers. De Belgen hadden de reputatie dat ze werden omgekocht door de bazen. Het waren de ‘jaunes’ die de stakingen in Noord-Frankrijk gingen breken – dezelfde stereotypes die je nu over de Vlamingen hoort. De strijdlust is bij de arbeiders niet overal even groot, en dat is altijd een moeilijke evenwichtsoefening geweest. Maar op intellectueel niveau is het ook een boeiende uitdaging, want er is niets zo makkelijk als je toevlucht te nemen tot een homogene regio.

Hebt u er nooit aan gedacht een Vlaamse en een Waalse vleugel op te richten binnen de PVDA, om efficiënter te kunnen werken? Vakbonden zoals de ABVV en de ACV functioneren op die manier, maar dat belet ze niet om bepaalde acties op nationaal niveau te voeren.

Ik vind het boeiend om te kijken hoe de organisaties in de jaren 1970 en 1980 verdeeld zijn en wat de gevolgen daarvan zijn. Als je een sub-groepsstructuur creëert, met zijn eigen autonomie op politiek of vakbondsvlak, dan ga je alleen nog maar nadenken over de groep die rond de tafel zit. Je gaat al snel een groepsdynamiek hebben die ertoe leidt dat je denkt: dit is onze realiteit, we houden geen rekening meer met de anderen. Maar je hebt de anderen nodig om te winnen. Probeer me maar niet te laten geloven dat je een overwinning kunt binnenhalen als je je terugplooit op je eigen lapje grond. Ik ken daar in de geschiedenis geen enkel voorbeeld van. In de praktijk zijn we verplicht een oplossing te vinden voor de vraag hoe regio’s die links sterker staan de andere kunnen aansturen. Ik zeg dat voor de mensen aan de linkerzijde die denken dat een regionale voorsprong ons een geloofwaardig alternatief zou kunnen opleveren. Dat geloof ik niet, want om te winnen zul je altijd arbeiders moeten kunnen verenigen die in andere politieke, historische en mediatieke tradities leven. België is een laboratorium voor wat we morgen op Europees niveau zullen moeten bewerkstelligen.

Hoe dan ook is er in België een spectaculair verschil tussen het Zuiden, dat grotendeels links is, en het Noorden, dat steeds meer gedomineerd wordt door uitgesproken rechts. Dat is wat Bart De Wever de twee democratieën noemt. 

Wat ik zie, is dat er enorm veel gemeenschappelijke punten zijn tussen de Walen, Brusselaars en Vlamingen, in de manier waarop ze de crisis beleven, in de wil om een belasting te heffen op grote vermogens, in de gehechtheid aan de sociale zekerheid. Maar hoe dat politiek wordt uitgedrukt is anders in de verschillende regio’s. Dat heeft in de eerste plaats te maken met de sterktes en zwaktes van de verschillende politieke partijen. In Vlaanderen staat links zwak, maar dat is geen natuurlijke toestand en ook geen blijvende situatie, wel integendeel. De schommel kan in de ene of de andere zin gaan. Dat is ook zo geweldig aan de politiek: ze hangt af van onze capaciteit om punten te scoren. Het Italiaanse voorbeeld is veelzeggend. Het feit dat Italië op dit moment wordt gedomineerd door rechts is helemaal niet cultureel. Links stond in Italië heel erg sterk, maar is in de eerste plaats om politieke redenen ingestort. De PCI was in Europa de grootste communistische partij, maar ze heeft zichzelf op een hallucinante manier kapotgemaakt.

Sinds het einde van de 19e eeuw haalde links in Wallonië betere resultaten dan in Vlaanderen. Het antagonisme is sinds die tijd nooit meer weggeweest.

Het is duidelijk dat de industriële ontwikkeling aan Waalse kant een sterker arbeidersbewustzijn heeft ontwikkeld. Maar waarom zijn ze er in Vlaanderen niet in geslaagd om een krachtiger klassenbewustzijn te ontwikkelen? Dat blijft voor mij een groot vraagteken, en de linkse partijen dragen voor deze mislukking een grote verantwoordelijkheid, op minstens twee niveaus. In de eerste plaats hebben ze de klerikale strijd heel erg laten voorgaan op de klassenstrijd. Marcel Liebman, een historicus die me erg boeit, legt duidelijk uit hoe heel vroeg al de Belgische arbeidersbeweging bang was voor de antikapitalistische strijd en zich heeft teruggeplooid op de antiklerikale strijd. Het was een strategisch foute keuze van de Belgische arbeidersbeweging om te denken dat de grootste tegenstanders niet de kapitalisten waren, maar de Kerk en de godsdienst. Door die keuze vormen ze vanaf het begin al een soort gemeenschappelijk front met de liberalen, wat op het vlak van stakingen een matigende rol speelt. Dat is de grote polemiek geweest in de Belgische Werkliedenpartij (BWP) tussen Émile Vandervelde en Louis de Brouckère. Louis de Brouckère was een schreeuwer, die zegde dat we moesten vechten, vechten, vechten. En Vandervelde was al de vriend van de grote bazen, en hij zei dat we niet te veel strijd moesten leveren, om de liberale kameraden, waarmee de BWP een antiklerikaal front vormde, niet af te schrikken. Van alle linkse partijen die in Europa in de 19e eeuw zijn opgericht, was de BWP één van de meest gematigde op het vlak van de klassenstrijd.

In zijn ‘Mémoires d’un révolutionnaire’ vertelt de schrijver en activist Victor Serge, die in Brussel werd geboren als zoon van Russische vluchtelingen, hoe verstomd hij was over het Belgische socialisme, dat in de jaren 1920 meerdere verkiezingsoverwinningen haalde. Hij beschrijft zijn ontmoeting met een verkozene van de BWP in Elsene, en dat is nogal kostelijk: “Ik begrijp niet zo best waarom ik een zekere M.B., een gemeenteraadslid, had gezien als een belangrijk man. Ik maakte een afspraak om hem van wat dichterbij te leren kennen, en ik maakte kennis met een zeer dikke man, die zich op een gunstige plek een charmant huis liet bouwen. Hij was zo goed om me de plannen te laten zien. Ik probeerde tevergeefs om met hem over zijn ideeën te praten, maar dat was totaal onmogelijk.” 

Zo is het helemaal. Een gebrek aan ideeën, een pragmatisme tot elke prijs, dat is typisch voor een bepaalde strekking binnen links in België. Karl Marx heeft altijd gezegd dat Wallonië het terrein van Proudhon (1) is, met een anarchistische, politiek braakliggende kant. Het begrip ‘partij-organisatie’ is het sterke punt dat de Vlaamse arbeidersbeweging ons heeft bijgebracht – daar moeten we blijven op hameren. De oprichting van lokale afdelingen, vormingsinstituten, coöperatieve verenigingen, dat kwam allemaal uit Vlaanderen, en met name van de Gentse voorman Edward Anseele. Eén van de sterke kanten van de Belgische arbeidersbeweging is dat we van elkaar hebben geleerd. Je had aan Waalse kant een spontane strijdvaardigheid, een anarchistische kant à la Proudhon, en die werd vermengd met de Vlaamse kant met zijn sterke structuren en de erg politieke dimensie van de arbeidersklasse in Brussel, die meteen de electorale strijd serieus heeft genomen, terwijl de Walen dachten dat verkiezingen een manier waren om onnozelaars in de val te lokken: ‘élections, piège à cons’. Die diversiteit was boeiend, en de versmelting van die verschillende gevoeligheden heeft in België een erg sterke beweging gecreëerd.

« Er bestond een soort anti-Vlaams racisme bij de Franstalige arbeiders, en de arbeidersbeweging had zich daar toen veel meer tegen moeten verzetten. Tot verontschuldiging van de leiders van de arbeidersbeweging kun je aanhalen dat de Vlaamse beweging toen werd gedomineerd door een kleine bourgeoisie en middenstand die niets te maken had met de sociale kwestie. Ik begrijp dus wel de keten van actie en reactie, maar achteraf beschouwd kun je vaststellen dat deze verdeling van de arbeidersbeweging een eeuw geleden vermeden had kunnen worden. »

U had het over een dubbele strategische vergissing van de Belgische werkliedenpartij. Wat was de tweede, na het overdreven antiklerikalisme?

De arbeidersbeweging heeft de hele taalkwestie onderschat. Het is niet de Waalse bourgeoisie die de Vlaamse arbeiders heeft uitgebuit. De uitbuiting gebeurde door Vlaamse bourgeois die Frans spraken. Daarentegen was er wel discriminatie van arbeiders die Vlaams spraken, en de arbeidersbeweging heeft dat probleem veel te weinig aandacht geschonken. Dat was volgens mij het gevolg van een te oppervlakkige redenering, met name bij de Waalse socialisten, die zegden: met de Vlaamse taal wordt het klerikalisme overgedragen, dus kunnen we die maar beter blokkeren. Nogmaals: als je alles door een antiklerikale bril ziet, maak je foute keuzes, want alle andere denkschema’s worden verdrongen. Ik heb genoten van het boek van Louis Paul Boon over de Aalsterse priester Daens. Het toont duidelijk aan dat in het verleden de kans is gemist om boven alle overtuigingen een antikapitalistische politieke beweging op te richten. Met name in Vlaanderen hebben de Vooruit, Anseele en het daensisme geen aansluiting gevonden bij elkaar.

Blijft de figuur van priester Daens voor u een inspiratiebron?

Ja, want het is boeiend om te zien hoe in de schoot van de Belgische clerus er een soort bevrijdingstheologie ontstaat, hoewel dat toen nog niet zo werd genoemd. Daens was op z’n minst de leider van een strijdbare vakbond. Ik ga van hem niet iets maken wat hij niet was. Hij was geen revolutionair, maar een geëngageerde priester die aan de kant van de arbeiders stond, en in de clinch lag met de kerkelijke structuren, wat hij trouwens heeft bekocht met een uitsluiting. Links had veel meer een onderscheid moeten maken tussen enerzijds het geloof en anderzijds de katholieke hiërarchie in Rome. Het befaamde ‘à bas les calotins !’ (weg met de ‘kaloten’), werd alleen maar in België aan de Internationale toegevoegd. Dat illustreert weer de verkeerde perceptie dat het probleem de Kerk zou zijn en niet het kapitalisme. Die vergissing heeft een hele reeks gevolgen gehad, want als Daens was opgenomen in de arbeidersbeweging, dan was dat een manier geweest om komaf te maken met het misprijzen van de Flamins. Er bestond een soort anti-Vlaams racisme bij de Franstalige arbeiders, en de arbeidersbeweging had zich daar toen veel meer tegen moeten verzetten. Tot verontschuldiging van de leiders van de arbeidersbeweging kun je aanhalen dat de Vlaamse beweging toen werd gedomineerd door een kleine bourgeoisie en middenstand die niets te maken had met de sociale kwestie. Ik begrijp dus wel de keten van actie en reactie, maar achteraf beschouwd kun je vaststellen dat deze verdeling van de arbeidersbeweging een eeuw geleden vermeden had kunnen worden.

U stelt het nationalisme voor als een middel om de sociale verworvenheden af te breken. In Vlaanderen had je echter in de Volksunie heel wat prominente leden die links waren. 

Wat zijn de feiten? De Vlaams-nationalistische beweging is er, als je naar de verkiezingsuitslagen en haar sociale basis kijkt, in de jaren 1960 en 1970 sneller op vooruit gegaan. In de periode dat de Volksunie afbrokkelt komt er in Vlaanderen een nieuw patronaat op. Het huidige nationalisme is gebaseerd op een nieuwe klasse van bourgeois die in die tijd in Vlaanderen is ontstaan, en die draait rond een economie van bancaire diensten en logistiek ten dienste van Amerikaanse multinationals die in de Antwerpse havens clusters hebben gecreëerd. Het is niet voor niets dat je ziet dat op hetzelfde moment Voka groeit ten koste van het VBO, dat staat voor het traditionele Belgische patronaat. Een deel van de nieuwe Vlaamse bourgeoisie beslist om de structuren van de democratie en de Belgische sociale zekerheid af te breken voor zijn eigen profijt en meer winst. Ik betreur het dat er zich nadien progressieve krachten hebben bij aangesloten, maar ik twijfel er niet aan dat hun bedoelingen oprecht waren. Ik begrijp goed dat personen van links zich bij de Volksunie hebben aangesloten, maar objectief gezien heeft dat de arbeidersbeweging niet sterker gemaakt. Ik denk dat ze nu hun balans moeten opmaken.

In Wallonië werd het regionalisme ook gedragen door mensen van links, zoals Jules Destrée en later André Renard. 

Je moet het werk eens lezen van de historicus Vincent Scheltiens, Met dank aan de overkant. Dat heeft me erg geholpen om de politieke geschiedenis van België in al zijn nuances te begrijpen. Hij beschrijft erg goed hoe aan beide kanten van de taalgrens de twee nationalistische kampen elkaar wederzijds hebben versterkt met stereotypes. Het cliché dat aan beide kanten op nummer één stond, was de anderen af te schilderen als arrogant. Er zijn zelfs socialisten, zoals Léon Troclet (2) die zover gingen dat ze de Vlamingen omschreven als een ander ras. Jules Destrée zelf ging ook vrij ver in die logica mee. Het is normaal dat rechts dat doet, maar ik betreur het dat links hierin is meegegaan.

De open brief die Jules Destrée, afgevaardigde van de POB, in 1912 aan koning Albert I schreef, staat ons nog voor de geest. Vooral de volgende passage: “Sire, u regeert over twee volkeren. In België zijn er Walen en Vlamingen. Er zijn geen Belgen.” U vindt dat Destrée het helemaal fout had?

Hij mag aan de koning schrijven wat hij wil, maar dat was een vergissing van bepaalde leiders van de arbeidersbeweging. Dat was in die tijd ook niet de overheersende stroming, om alles te focussen op de nationale en klerikale kwestie, die nauw met elkaar verweven waren, en niet op het antikapitalistische analyseschema. Ik had liever gezien dat Jules Destrée had gezegd: “Sire, er is een wereld van de arbeid die de macht van u wil overnemen.” Want de monarchie was zelf een actor van de gegoede bourgeoisie, naast de Société Générale en al die grote families, die trouwens nog steeds bestaan en die een groot stuk van het economische weefsel van ons land in handen hebben. Ik had liever een discours gehad over klassen dan over verdeling. Deze logica bereikt een toppunt wanneer José Happart in het openbaar zegt dat hij liever een Waalse baas dan een Vlaamse arbeider heeft. De verwarring is dan compleet. De PS heeft José Happart in de partij opgenomen, en dat heeft ze in 1988 beslist een klinkende verkiezingsoverwinning opgeleverd, maar wat een nederlaag voor de positie van de klasse!

In juni zei de gewezen voorzitter van de Open VLD, Gwendolyn Rutten, het volgende in Wilfried: “In België zijn de staatshervormingen eenrichtingsverkeer: meer voor de regio’s en gemeenschappen en minder voor het federale niveau. Al die hervormingen – en het is choquerend om het zelfs nog maar uit te spreken – zijn opgezet als een stap in de richting van de onafhankelijkheid, dragen in zich het idee van een uiteindelijke scheiding.”

Wat dat betreft is de culturele hegemonie in Vlaanderen aan het barsten. De PVDA is de enige nationale partij, maar andere, zoals Ecolo en Groen, zoeken steeds meer toenadering tot elkaar. Zelfs bij de liberalen zie je dat erover wordt gedacht om bepaalde geregionaliseerde bevoegdheden terug naar het federale niveau over te hevelen. Wie had dat tien jaar geleden kunnen denken? Denk maar aan de vijf resoluties die in 1999 bijna unaniem werden goedgekeurd in het Vlaamse parlement, en die in de richting van een extreme staatshervorming gingen. Vandaag zet de jeugd de noodzaak aan één enkele minister van het klimaat op het voorplan. De coronacrisis heeft het besef aangewakkerd dat negen ministers van volksgezondheid veel te veel is. Ik wil het allemaal niet mooier voorstellen dan het is, want de strijd zal hard zijn, zowel tegen het nationalisme als tegen het racisme. Een crisisperiode is gunstig voor rechts-populistische partijen die zich verder op zichzelf willen terugplooien, maar het biedt ook perspectief op een discours van solidariteit.

« Als ik in de Kamer van de ene naar de andere taal overschakel, dan is dat ook een politieke daad. Dan maak ik een Belgisch stoofpotje klaar. Onlangs sta ik op de tribune te improviseren, en ik zeg tegen de N-VA-afgevaardigden: “Jullie zitten met de peut!” In mijn herinnering betekende dat “’m knijpen”. Maar na mijn toespraak begon ik te twijfelen, en ik dacht: purée, ik hoop dat die uitdrukking echt bestaat. Ik heb het op Google opgezocht. Er was maar één referentie, maar ze bestaat dus wel degelijk. Dat zijn volkse uitdrukkingen die je in het café hoort. En ik gebruik die taal in het parlement. »

Zijn de staatshervormingen in België niet voorbestemd om eenrichtingsverkeer te zijn? Om aan te tonen hoe moeilijk het is om geregionaliseerde bevoegdheden weer naar het federale niveau te tillen, gebruikte een politicus onlangs het beeld van tandpasta die uit de tube is: die krijg je er nauwelijks nog in.

Wie dat zegt heeft geen historisch inzicht. In de geschiedenis gaat het altijd met versnellingen. Ik ben dialecticus: op een bepaald moment kan kwantiteit overgaan in kwaliteit. Water kookt op 100 graden. Als je calorieën toevoegt wordt de vloeistof gas. Op politiek vlak kan dat ook zo werken: je voegt argumenten en strijd toe en op een bepaald moment wordt de historische sprong mogelijk. In de Belgische geschiedenis is dat al gebeurd met de oprichting van de sociale zekerheid. Dat was een historische uitzondering die niemand had voorspeld.

Waarom was dat een uitzondering?

Het zegevierende kapitalisme was toen een grote vrijgemaakte markt aan het opzetten. Een grote sociale vooruitgang was toen helemaal niet aan de orde. Hij werd mogelijk gemaakt doordat een aantal factoren samenvielen: een uitzonderlijke historische context, met het einde van de Tweede Wereldoorlog, de angst van de burgerlijk elite voor het communisme, dat tot Berlijn was opgerukt, en de creativiteit van de leiders van de Belgische arbeidersbeweging, die iets geniaals hebben bedacht. Met de sociale zekerheid werd 25% van het bruto nationaal product uit de markt gehaald. Dat ging in tegen de tijdsgeest van de jaren 1930, die gunstig was voor een overwinning van de bancaire elites. Dat laat zien dat je als politieke militant de geschiedenis vorm kunt geven. Soms sta je op een tweesprong, en het is soms voldoende dat er een kern is van standvastige militanten die de andere weg inslaan. Maar daarvoor moet je tegen de stroom in durven te gaan.

Het is opmerkelijk in de geschiedenis van de PVDA dat verschillende Vlaamse militanten zich vrijwillig in Waalse arbeiderswijken zijn gaan vestigen. Het lijkt wel een soort evangelisatie. Denk maar aan Sofie Merckx in Charleroi, Jan Harm Keijzer in La Louvière, Johan Vandepaer in Herstal.

Er zijn twee componenten die daarmee te maken hebben. De eerste, die je in heel Europa ziet, is wat men de établis is gaan noemen. Rond mei 68 ontstaat er een beweging aan de universiteiten die de vraag stelt hoe ze zich in de volksklassen kan inplanten. Dat is een praktische vraag: hoe beginnen we eraan? Ofwel ga je pamfletten uitdelen aan de poorten van de bedrijven en hou je het daarbij, ofwel ga je je effectief vestigen in de arbeiderswijken. Er zijn in de hele wereld honderden post-68-organisaties verdwenen, omdat ze er nooit in zijn geslaagd om zich te verbinden met de volksklassen. De oprichters van de PVDA hebben ook te kampen gehad met dat probleem. Het waren allemaal studenten, omdat die eerste kern zich heeft gevormd tijdens de rellen van mei 68. En een aantal van hen heeft ervoor gekozen weg te trekken uit hun klasse om te gaan werken in fabrieken en zich te vestigen in volkse wijken. Dat is het fenomeen van de établis. Daarbovenop ent zich de tweede component, die regionaal is. In Leuven en Gent gaat er een beweging van start, met ‘Walen buiten’, wat een aantal linkse studenten probeert te veranderen in ’bourgeois buiten’. De beweging van Amada (alle macht aan de arbeiders) ontstaat dus aan twee Vlaamse universiteiten. De aanvoerders moeten eerst weg uit de sociale milieus waar ze vandaan komen, en ze vestigen zich aan de haven van Antwerpen en de mijnen in Limburg. En dan komt de vraag: wat doen we in Wallonië? Daar is er niemand. En dus worden er mensen naartoe gestuurd.

Uw eigen ouders komen uit die beweging.

Vooral mijn vader. Hij heeft een dubbele sprong gemaakt: sociaal en regionaal. Hij studeerde psychologie aan de KUL en heeft ervoor gekozen om naar Limburg te verhuizen en arbeider te worden bij Ford-Genk. Kort daarna is hij in de Luikse staalindustrie gaan werken. Mijn ouders woonden eerst in Brussel, maar mijn moeder wou terug naar Luik om dichter bij haar familie in Hasselt te wonen.

In zijn boek ‘Le Monde à l’envers’ uit 2013 spreekt Paul Magnette zijn bewondering uit voor de Vlaamse schrijvers Dimitri Verhulst en Tom Lanoye. Hij brengt naar voren dat hun personages gemeenschappelijke kenmerken vertonen: ze spotten met elke vorm van gezag en gaan ontspannen om met lichaam en geld. “Nergens anders bij onze buren”, schrijft Magnette, “vind je dezelfde combinatie van smaken en gewoonten. Behalve, met alle respect voor onze taalpuristen, in dat andere mentale vaderland, dat zo dichtbij en zo veraf is: het zuiden van België. Wij, Walen en Brusselaars, hebben families die als twee druppels water lijken op die van Verhulst en Lanoye. Dat zal vast de reden zijn waarom we ons thuis voelen in dat universum dat zo Vlaams en toch zo vergelijkbaar is.”

Ik voel heel sterk aan wat Magnette daar over die werken zegt. ‘Sprakeloos’ van Tom Lanoye is één van de mooiste boeken die ik in mijn leven heb gelezen. Het is een geweldig gevoelige roman. Tom Lanoye beschrijft hoe zijn moeder haar verstand en haar spraakvermogen verliest, en hoe hij haar in die beproeving begeleidt. Het is met heel veel humor geschreven, in die sappige Vlaamse taal. Maar ik vind het jammer dat Paul Magnette zijn redenering niet doortrekt naar het politieke domein. Tom Lanoye is een felle tegenstander van het nationalisme van de N-VA, Dimitri Verhulst heeft het voorwoord geschreven bij ‘Hoe durven ze?’, het boek van Peter Mertens, de voorzitter van de PVDA. Deze auteurs schetsen een waardig beeld van de volkse milieus, over de regionale grenzen heen. En dat vind ik niet terug in de onderhandelingen die Magnette van de zomer heeft gevoerd met de N-VA, waarvan de basis was om verder te gaan in een middelpuntvliedende dynamiek. En ik vind het ook niet terug als Paul Magnette oproept tot een opflakkering van een Waals bewustzijn, een Waals patriottisme, alsof we ons regionaal gaan verenigen buiten de sociale klassen om.

« Tweetaligheid is erg belangrijk, want dat is de materiële basis om elkaar te begrijpen. Als Franstalige politieke leider ben je niet geloofwaardig als je voor een verenigd België staat en toch geen Nederlands spreekt. Ik vind dat het Nederlands in alle Waalse scholen verplicht zou moeten worden als tweede taal. Dat zou beter zijn voor de samenhang van het land en beter om professioneel te slagen. »

U vindt dat Paul Magnette niet de juiste politieke conclusies trekt uit zijn literaire analyse?

Absoluut. Er is op dit moment een gevecht aan de gang tussen middelpuntvliedende en middelpuntzoekende krachten. Dat is een gevecht, met name een gevecht voor de identiteit. Ik snap dat mensen in de mondialisering, die vooral om de zakenwereld draait, op zoek gaan naar een thuis. De inzet van dat hele vreselijke gevecht dat nu wordt gevoerd, is de definitie van wat ‘thuis’ is. Is dat je sociale thuis of de thuis van het stukje grond waar je woont? Ik herken hier heel sterk de terugkeer van een klassenidentiteit in. Dat zal niet meer zijn zoals een eeuw geleden, want het gaat niet meer om de mijnen en minder om de staalnijverheid, maar ik geloof wel in de klassenidentiteit van de koerier van Uber en Deliveroo. Voor het eerst in de geschiedenis van de mensheid rijden honderdduizenden fietsers rond met pizza’s in een tas. Dat is toch wel een sterk gemeenschappelijk punt. Het probleem is dat wij, de linkse organisaties, achterblijven om dit klassenbewustzijn op te bouwen. Wat dat betreft ben ik blij dat heel wat Vlaamse en Franstalige auteurs een gemeenschappelijke Belgische identiteit naar voren schuiven. En die identiteit komt door de volkscultuur, in tegenstelling tot de burgerlijke – en soms nog feodale – Belgische elite, die haar eigen codes heeft, met hun kasteelleven en privéscholen. Daarom hou ik ontzettend veel van Tom Lanoye. Hij is één van de grootste hedendaagse stemmen in de taal van Vondel, en hij deelt niet die visie van een cultuur die zich op zichzelf terugplooit om de mensen te verdelen.

Als een auteur als Tom Lanoye vandaag de dag succes heeft, is dat dan niet te danken aan de flamingantische beweging die ervoor gezorgd heeft dat het Nederlands net zoveel respect krijgt als het Frans?

Dat brengt ons terug naar de marxistische analyse van de nationale kwestie. Het marxisme is er altijd van uitgegaan dat een strijd voor een onderdrukte natie legitiem is, maar Lenin was er destijds al erg duidelijk over: hier in België is er geen sprake meer van een natie die de andere onderdrukt. Die tegenstelling bestaat nergens meer in West-Europa. Het is overigens de enige keer dat Lenin iets over België heeft geschreven. Hij erkent dat er een probleem is met de discriminatie op basis van de taal, maar volgens hem is dat geen imperialisme. Het is belangrijk dat we een onderscheid maken tussen die twee begrippen. Het Vlaamse volk is niet uitgebuit door de Waalse bourgeois, maar door zijn eigen Vlaamse bourgeoisie die Frans sprak. Daarentegen gaat het marxisme ervan uit dat veel andere naties – en dan vooral de derdewereldlanden – het slachtoffer zijn van een nationale onderdrukking. Je kunt dus de Belgische situatie helemaal niet vergelijken met de strijd van derdewereldnaties die gekoloniseerd zijn. Ik hoor soms mensen die in naam van het marxisme een oproep doen tot zelfbeschikking van de volkeren. Dat is een oproep die van toepassing is op onderdrukte volkeren. Het betekent niet dat we aanvaarden dat alle landen worden verdeeld zodra er discriminatie is. Maar er is in België natuurlijk wel gediscrimineerd op basis van de taal, en dat moest worden bijgestuurd. Het spreekt voor zich dat een Vlaamse arbeider het recht moest hebben om bij de overheid in zijn eigen taal te woord te worden gestaan. In de jaren 1920 en 1930 is er het voorstel geweest om een algemene tweetaligheid in België te bevorderen. Dat werd afgeblokt, vooral door de Waalse socialisten. Het is een gemiste historische kans, want het zou een echte vermenging mogelijk hebben gemaakt.

Het is dus een opeenvolging van gemiste kansen. Lijkt uw strijd voor de eenheid van België dan niet een beetje op een wanhoopsdaad?

Niets is onvermijdelijk. Ik herinner eraan hoe de BWP kameraad Anseele tot nationale leider heeft gekozen voor de verkiezingen van 1893, de eerste die socialistische afgevaardigden in het parlement heeft gebracht. Edward Anseele was een Gentenaar, de stichter van de coöperatie Vooruit, en een ijverige organisator van de BWP. Hij heeft overal in het land afdelingen opgericht. Omdat de Waalse beweging in Wallonië sterker stond dan in Vlaanderen, heeft de partij hem laten verkiezen op de Luikse lijsten. En in die tijd stelde niemand zich daar vragen bij. We kunnen alleen maar betreuren dat de linkse partijen die traditie de rug hebben toegekeerd. Ze hebben meegewerkt aan een splitsing die alleen rechts en de nationalisten ten goede komt. Met de PVDA hebben we in 2019 weer aangeknoopt bij de traditie van Anseele en hebben we Gaby Colebunders, een Limburger uit Genk, als derde op onze lijst in Luik gezet. Gaby is verkozen, en hij voert nu in het federale parlement een strijd tegen extreemrechts in Vlaanderen. Als ik in de Kamer van de ene naar de andere taal overschakel, dan is dat ook een politieke daad. Dan maak ik een Belgisch stoofpotje klaar. Onlangs sta ik op de tribune te improviseren, en ik zeg tegen de N-VA-afgevaardigden: “Jullie zitten met de peut!” In mijn herinnering betekende dat “’m knijpen”. Maar na mijn toespraak begon ik te twijfelen, en ik dacht: purée, ik hoop dat die uitdrukking echt bestaat. Ik heb het op Google opgezocht. Er was maar één referentie, maar ze bestaat dus wel degelijk. Dat zijn volkse uitdrukkingen die je in het café hoort. En ik gebruik die taal in het parlement.

Vindt u het choquerend dat je in Wallonië je secundair onderwijs kunt afsluiten zonder dat je Nederlands hebt gestudeerd?

Ik begrijp dat niet. Tweetaligheid is erg belangrijk, want dat is de materiële basis om elkaar te begrijpen. Als Franstalige politieke leider ben je niet geloofwaardig als je voor een verenigd België staat en toch geen Nederlands spreekt. Ik vind dat het Nederlands in alle Waalse scholen verplicht zou moeten worden als tweede taal. Dat zou beter zijn voor de samenhang van het land en beter om professioneel te slagen. We leven in een land met drie talen, waar er tal van culturele en economische relaties zijn tussen de verschillende regio’s. De petits Wallons zelf zouden er wel bij varen, want als ze Nederlands spreken zou hun emancipatie beter lukken. En in Brussel verdedigt de PVDA voluit de tweetalige scholen, waar de lessen half om half in de twee talen worden gegeven. In 2000 waren wij de enigen die dat idee verdedigden, maar nu heeft het stilaan ingang gevonden. Andere partijen beginnen erover na te denken. Het zou geweldig zijn als we dat zouden verwezenlijken.

Wat zegt u tegen de talrijke Walen die denken dat het Nederlands een lelijke taal is?

De dag dat ze nog maar een paar bladzijden van Tom Lanoye zullen lezen, zullen ze zien dat het een geweldige taal is. Het Nederlands biedt buitengewone mogelijkheden om woordspelletjes te verzinnen. Je kunt je woordenschat bijna onbeperkt vormgeven. Afgelopen zaterdag heb ik een boswandeling gemaakt met Peter Mertens, om over de politiek te praten en ons hoofd leeg te maken. Hij vertelde me over zijn jongste boek, ‘Ze zijn ons vergeten’, waarin hij de kletsende klasse en de werkende klasse tegenover elkaar plaatst. In het Frans zou je het hebben over de travailleurs en de discutailleurs. Maar in het Nederlands klinkt het als een knal! Als je die taal de rug toekeert, ontzeg je jezelf heel wat smaak.

 

(1) Pierre-Joseph Proudhon (1809-1865), theoreticus van het vrije socialisme en het anarchisme.

(2) Léon Troclet (1872-1946), afgevaardigde van de POB, auteur van een federalistisch project op basis van drie gewesten.

 

Drie regio’s, drie lievelingsplekken

[Brussel]

Het volkshuis in Sint-Gillis. Ik heb er verschillende meetings georganiseerd. Bij de ingang hangt er een gedenkplaat om er ons aan te herinneren dat Lenin er het woord heeft gevoerd toen hij in ballingschap was in België. Het is een gelegenheid om er even bij stil te staan dat ons land talloze revolutionairen heeft verwelkomd die overal in de wereld werden vervolgd.

[Wallonië]

Het stadion van Standard. Ik ga gewoonlijk naar tribune 3, waar de ergste supporters zitten. Als ik tijdens de pauze een biertje drink, dan komen evenveel Walen als Vlamingen met me spreken. Een derde van de supporters is Vlaams. Nog niet zolang geleden waren er meer Vlaamse dan Franstalige spelers, en dat was geen enkel probleem.

[Vlaanderen]

De Vooruit in Gent. Ik heb er drie keer Nieuwjaar gevierd. Onbeschrijfelijke feesten waren dat. Zo rond je vijftiende beleef je vaak de mooiste nieuwjaarsfeesten, daar hoef ik geen tekeningetje bij te maken.

Vertaling: de tekstologen

« Dit artikel wordt u aangeboden.  Help ‘Wilfried’ verder te werken en neem een abonnement. We zijn een volledig onafhankelijk medium, 100% gemaakt in België, uitgegeven door een burgercoöperatie. »[:]


Éditions précédentes
N°25
Israël-Palestine, aux sources d'une particularité belge
Hors-série 2023
Paroles de Belges
N°24
Au pays des dimanches noirs
Newsletter

Le magazine qui raconte la Belgique par emails